En telkens weer zal ik je tegenkomen,
we zeggen veel te gauw: het is voorbij.
Hij heeft alleen je lichaam weggenomen,
niet wie je was en ook niet wat je zei.
Toon Hermans
Twee weken geleden was ik jarig. Eén week geleden belde opa om mij te feliciteren.
“Och Esther. Ik vind het zó erg dat ik je verjaardag ben vergeten. Het schoot me ineens te binnen.”
“Dat geeft niets opa. Als je 92 bent mag dat.” Hij vond zijn leeftijd echter geen excuus. Hij leek zich het gesprek van een jaar geleden niet te herinneren. Het gesprek wat net als deze begon met
“Och Esther. Ik baal zo dat ik te laat ben met feliciteren.” Waarop ik zei:
“Vanaf je 91e word je dat vergeven opa.” Het jaar dáárvoor, toen opa toch ook minimaal 12 uur te laat belde, zei ik dat 90 een prima leeftijd was om te beginnen met het vergeten van verjaardagen.
Tijdens Opa’s laatste verjaardag golden er nog corona maatregelen. De familie kwam dus om de beurt op bezoek. Ik kwam op vrijdagochtend. Tante Rianne was er ook, en omdat ik die al een tijdje niet gezien had was ik vooral met háár aan het bijpraten. Bovendien was dit nog in het tijdperk vóór opa’s nieuwe gehoorapparaat, waardoor een gesprek voeren met zijn drieën een hele opgave was. Toen ik wegging zei ik dat ik gauw nog een keer zou langskomen om met hém bij te praten, waarop hij zei: “Doe dat maar. Maar ik geniet minstens zo veel als ik zie dat mijn familie met elkaar praat en lacht hoor.”
Opa zag graag dat zijn kleinkinderen het goed hadden, wat voor hem vooral zekerheid betekende. Zekerheid op gebied van opleiding, werk en gezin. Hij vond het goed voor mijn ontwikkeling toen ik de eerste keer naar Afrika vertrok, maar toen dit patroon zich bleef herhalen vond hij dat dat ook wel eens afgelopen mocht zijn en het tijd werd voor een “echte baan”. Ook het feit dat ik op mijn 24e nog geen vriend had baarde hem zorgen. Zo vroeg hij mij op een dag in bijzijn van meerdere familieleden:
“Zeg ehh Esther, het wil nog niet echt opschieten met het vinden van een vriend he? Of val jij soms op vrouwen?” Er viel nogal een ongemakkelijke stilte. Toen ik voorstelde hem in het vervolg op de hoogte te stellen van álle ontwikkelingen op dit gebied zei hij: “Nou, dat hoeft nou ook weer niet.”
Wat ik bewonderingswaardig vond aan opa, was zijn inlevingsvermogen. Hij kon zaken altijd goed van twee kanten bekijken. Daar waar ik frustratie verwachtte over jongere generaties die de lockdown vergeleken met de tweede wereldoorlog, reageerde hij kalm en begripvol. Hij had empathie voor jongeren die met veel mentale problemen kampten en zei dat het leven voor hen niet makkelijk kon zijn. De vergelijking met de oorlog vond hij wellicht niet gepast, maar hij vond het óók niet van deze tijd om te blijven zeggen dat je nooit kon klagen als je de oorlog niet had meegemaakt.
Ik kwam erachter dat opa ook als kind al veel empathie kon opbrengen op momenten waarop dat niet vanzelfsprekend is. Toen opa 11 jaar was brak de oorlog uit, en zag hij hoe straaljagers voorbijvlogen die bommen dropten of uit de lucht geschoten werden.
“Soms ging ik in het weiland liggen en keek ik naar die straaljagers en af en toe zag ik eentje neerstorten. Dan vroeg ik mij af wie daar inzat. Een jonge jongen die ook ouders had. Of een gezin wat op hem wachtte. Een jongen zoals ik.”
Eerder deze week zag ik de tekst van Toon Hermans die gekozen was voor de kaart van opa. Het was ook Toon Hermans die zei: “Vergelijken is de slechtste vorm van observeren.”
De laatste jaren sprak opa veel over de oorlog. Over hoe verschillende generaties veel van elkaar kunnen leren. Hij vond het belangrijk dat kennis van vroeger werd overgedragen op jongere generaties, en hij hoopte dat deze jongere generaties daarvoor open zouden staan. Ik weet dat dit kwam uit een diep verlangen van hemzelf om meer van zijn ouders geleerd te kunnen hebben. Zo vertelde hij mij vorig jaar dat zijn moeder, oma Collendoorn, altijd zo goed voor hem gezorgd heeft en hoe hij altijd spijt heeft gehad van het feit dat hij haar dat nooit verteld heeft. Hij vond het jammer dat er thuis nooit gesproken werd over vroeger en dat hij daar zelf ook nooit naar gevraagd had. Hij zei:
“Pas na de dood van oma Collendoorn kwam ik erachter dat zij een doodgeboren kind hebben gekregen. Ik weet niet eens of het een jongen of een meisje was. Vaak denk ik na over hoeveel meer ik van hen had kunnen leren. Hoeveel meer ik had kunnen vragen. Moet je nagaan hoeveel wijsheid zij met zich meedroegen.”
Samen met mijn neefje Gijs was ik vorig jaar bij opa op verjaardagsbezoek. Hij werd toen 91. Gijs las toen op Google dat de oudste man ter wereld 146 jaar oud was geworden. Opa zuchtte bij de gedachte aan de 55 jaar die hem dan nog te wachten zouden staan. “Zou je dat willen opa? Nog 55 jaar leven?” Daar moest hij even over nadenken. Na een tijdje zei hij:
“Oud wórden is leuk. Oud zíj́n is anders. Je moet niet vergeten dat als je zo oud bent als ik, er heel veel mensen om je heen doodgaan. Dat is erg jammer. Maar er komen nog veel mensen bij mij over de vloer dus ik ben niet eenzaam. Als ik op deze manier kan doorleven zou ik wel 100 willen worden ja.”
Dat opa op deze manier 92 is geworden is natuurlijk fantastisch. En dat wij daar als kleinkinderen zolang van hebben mogen genieten is een groot geschenk. Het gemis en het verlangen naar alles wat er nog van opa te leren viel, wordt daarmee echter niet kleiner. En daarom had ik, net als opa, ook gehoopt dat hij minimaal 100 was geworden.